Wat moet een land doen om tot het eurogebied toe te kunnen treden?
Ten eerste moet het land een lidstaat van de Europese Unie (EU) zijn, aangezien invoering van de euro een belangrijk onderdeel is van EU-lidmaatschap.
De euro werd ingevoerd op 1 januari 1999 en vervangt de nationale valuta’s van 20 van de 27 EU-lidstaten. Voor ongeveer 350 miljoen burgers in de EU is de euro het wettig betaalmiddel. Zij kunnen bij het reizen en werken binnen het eurogebied rekenen op stabiele prijzen. Zes van de zeven overige EU-lidstaten zijn op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht de euro in te voeren (voor Denemarken geldt een uitzonderingsregeling). Deze landen moeten zich inspannen de in het Verdrag neergelegde convergentiecriteria te vervullen. Wat zijn deze criteria?
Ten eerste schrijft het Verdrag voor dat lidstaten een hoge mate van duurzame economische convergentie moeten hebben bereikt, voordat ze zich bij het eurogebied kunnen aansluiten. Ze moeten dus in economisch opzicht gelijke tred kunnen houden met de landen die de euro al gebruiken. De voortgang bij de economische convergentie wordt gemeten aan de hand van de volgende aspecten:
- de prijsontwikkeling, d.w.z. de inflatie
- het begrotingssaldo en de overheidsschuld
- de wisselkoers
- de lange rente
Met andere factoren die voor de economische integratie en convergentie van belang zijn (bijv. de robuustheid van het institutionele kader van het land) wordt ook rekening gehouden.
Bovendien moet de convergentie duurzaam zijn, d.w.z. dat de economische convergentiecriteria niet alleen tijdelijk, maar blijvend vervuld moeten worden. Dit is zeer belangrijk voor landen die één munt gebruiken. Ze moeten ervoor zorgen dat hun economieën schokbestendig zijn, zodat de muntunie soepel kan functioneren en alle landen de vruchten van monetaire stabiliteit kunnen plukken.
Ook zijn er juridische vereisten: zo moet de nationale wetgeving in overeenstemming zijn met de verdragen en vooral met de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.
De criteria voor economische convergentie nader bekeken
Prijsontwikkeling
De prijsontwikkeling heeft betrekking op de veranderingen in de prijzen van goederen en diensten in de loop van de tijd, met andere woorden: de inflatie. Voor het functioneren van de economie en voor de economische welvaart is het belangrijk dat de prijzen niet te snel stijgen, maar stabiel zijn of slechts geleidelijk veranderen. Bij stabiele prijzen wordt de waarde van het geld in stand gehouden en blijft de koopkracht behouden. Meer in het algemeen houdt het in dat het geld zijn kernfuncties kan vervullen en onder meer als stabiel betaalmiddel en waardeopslag kan dienen.
Een land vervult het criterium van de prijsstabiliteit als zijn gemiddelde inflatiecijfer gedurende een eenjarige waarnemingsperiode niet meer dan 1,5 procentpunt boven het inflatiecijfer van de drie best presterende EU-lidstaten ligt.
Ontwikkeling van het begrotingssaldo en van de overheidsschuld
Volgens het Verdrag worden twee criteria gehanteerd om te bepalen of de financiële positie van een land duurzaam is:
de uitgaven van de overheid mogen de inkomsten slechts in geringe mate overstijgen (het jaarlijkse begrotingstekort mag ten hoogste 3% van het bruto binnenlands product bedragen)
de overheidsschuld mag niet meer dan 60% van het bruto binnenlands product bedragen
Deze criteria zijn bedoeld om de duurzaamheid van de overheidsfinanciën te waarborgen en ervoor te zorgen dat de overheid haar schulden onder controle kan houden. Het Verdrag voorziet echter in enige flexibiliteit ten aanzien van de twee criteria. De uiteindelijke beoordeling wordt gemaakt door de Ecofin-raad, d.w.z. de vergadering van de ministers van Financiën van de EU-lidstaten.
Wisselkoersontwikkeling
Een land moet ervoor zorgen dat zijn wisselkoers stabiel blijft, want alleen bij stabiele uitvoer- en invoerprijzen kunnen bedrijven en particulieren vooruit plannen.
Bij de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit is het belangrijk of de wisselkoers van de (desbetreffende) nationale valuta ten minste in de voorafgaande twee jaar binnen de in het wisselkoersmechanisme (ERM II) voorziene bandbreedtes is gebleven, zonder dat er sprake was van ernstige spanningen en vooral zonder devaluatie ten opzichte van de euro.
Ontwikkeling van de lange rente
De lange rente van een land mag tijdens de eenjarige waarnemingsperiode vóór de toetsing niet meer dan twee procentpunten hoger liggen dan in de drie lidstaten die qua prijsstabiliteit het best gepresteerd hebben. De rente wordt afgemeten aan langlopende overheidsobligaties of vergelijkbare waardepapieren. Dit criterium is belangrijk om aan te tonen dat de convergentie van het land duurzaam en bestendig is.
Wie beoordeelt of een EU-lidstaat klaar is voor invoering van de euro?
Ten minste eens in de twee jaar of op verzoek van een EU-lidstaat die de euro nog niet ingevoerd heeft, rapporteren de ECB en de Europese Commissie aan de Raad van de Europese Unie welke vooruitgang de niet van het eurogebied deel uitmakende lidstaten hebben geboekt bij de verwezenlijking van de in het Verdrag van Maastricht vastgelegde convergentiecriteria. Deze rapportering geschiedt door middel van zogenoemde convergentieverslagen.
De ECB en de Europese Commissie stellen niet alleen de convergentieverslagen op, ze beoordelen regelmatig de vooruitgang gedurende het jaar.
Of een land de euro als munteenheid kan invoeren, is uiteindelijk een besluit van de Raad van de Europese Unie. Vertegenwoordigers van alle EU-lidstaten nemen het besluit op grond van een voorstel van de Europese Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.